


Paradijs. Paradijs. Dat woord was zoek op aarde en in de hemel, als vergeten, onuitgesproken sinds het eerste boek, zelfs onder de stoutmoedigste profeten.
En nu staat het opeens weer, diamant, tegen de zwarte lucht, en visioenen van het al zuivere en eeuwig groene herleven in het jou beloofde land.
De engel stapt opzij, de zeven stromen klateren op in nieuw, gedeeld genot, de zachte bries ontwaakt in alle bomen, nu gaat de mens weer wandelen met God, het zwaard smelt in zijn vlammen, het is vrede, vrede, het is je aangezegd, nog heden.
Uit: Michel van der Plas, Vreemdeling op doortocht; een keuze uit zijn religieuze poëzie,
Baarn 2002; Deel 4 van ‘De goede moordenaar’ |